Luisteren
Lezen
Het hele volk van Israël trok weer verder door de woestijn. Het was een lange reis en wat hadden ze al veel meegemaakt. Ze trokken van plaats naar plaats en God leidde de weg. Op een dag kwamen ze aan bij een plek genaamd Refidim en daar bouwden ze hun tenten op. Maar er was een groot probleem: er was geen water om te drinken!
De mensen begonnen weer te mopperen en te klagen. Ze werden boos op Mozes en riepen: “Waarom heb je ons uit Egypte gehaald? Wil je dat we hier van dorst sterven?”
Nou ja zeg … waren ze nu al weer vergeten hoe God hen altijd heeft geholpen? Toen alles goed ging, waren ze erg blij met God en wisten ze ook echt wel dat Hij bij hen zou zijn. Maar nu alles tegenzit, vragen ze zich meteen af waar God is gebleven. Ze zouden toch meer op God moeten vertrouwen, vind je ook niet? Maar nee hoor, oh oh, oh, wat mopperden de mensen tegen Mozes.
Mozes wist niet wat hij moest doen, dus hij bad tot God om hulp. “Wat moet ik met dit volk doen?” vroeg hij. “Nog even en dan gooien ze me met stenen dood!” Mozes werd echt ongerust.
God zei tegen Mozes: “Ga met het volk naar de berg Horeb. Je moet met een paar leiders van het volk vooruitlopen. Neem je staf mee, de stok waarmee je ook op het water van de Nijl geslagen hebt. Ik zal bij de berg Horeb op je wachten bij de rots. Als je op die rots slaat, zal er water uit stromen. En dan kan het volk drinken.”

Zo gebeurde het. Alle belangrijke mannen gingen met Mozes mee naar de rots. Mozes pakte z’n staf en hij sloeg hard op de rots. En wat denk je? Plotseling begon er water uit de rots te stromen! Er kwam stromend water uit de rots. De leiders van het volk zagen wat er gebeurde en het water bleef maar stromen. Het water stroomde als een rivier, en iedereen kon drinken totdat ze geen dorst meer hadden. En alle waterzakken en kruiken konden worden gevuld. Wat is God toch goed en wat had Hij veel geduld met Zijn volk.
De Israëlieten waren nu weer blij én dankbaar. Ze wisten nu weer dat God voor hen zorgde, zelfs in de droge woestijn. En zo leerden ze ook nu weer dat ze altijd op God konden vertrouwen, wat er ook gebeurde.
Maar dat was nog niet alles. Er gebeurde daar bij de plaats Refidim nog iets bijzonders. Toen het volk bij die plaats bleef, kwamen er vijanden aan die Amalekieten heetten. Ze wilden vechten tegen de Israëlieten. Mozes wist dat ze zich moesten verdedigen en dat God zou helpen. Hij riep Jozua, een dappere krijger, en zei: “Kies een paar sterke mannen uit en ga vechten tegen de Amalekieten. Ik zal op de heuvel staan met de staf van God in mijn hand.”
De volgende dag ging Jozua met zijn mannen dapper vechten. Mozes klom op de heuvel, samen met Aäron en Hur. Mozes hield zijn staf hoog in de lucht. Zolang Mozes zijn staf omhoog hield, wonnen de Israëlieten. Maar als hij zijn armen liet zakken, begonnen de Amalekieten te winnen.

Maar Mozes werd moe en zijn armen begonnen pijn te doen. Hij kon ze niet meer omhoog houden. Toen bedachten Aäron en Hur een slimme oplossing. Ze lieten Mozes op een steen zitten en ze gingen naast hem staan, allebei aan één kant. Zo konden ze allebei een arm van Mozes omhoog houden. En dat deden ze de hele dag lang. Zo konden de Israëlieten blijven winnen. Door de hulp van Aäron en Hur én door de moed van Jozua en zijn mannen werden de Amelekieten verslagen en wonnen de Israëlieten.
Wat was Mozes opgelucht en dankbaar. God had geholpen en ze hadden gewonnen. Daarom bouwde Mozes daar een altaar en noemde het “De Heer is mijn Banier”. Hij wilde iedereen eraan herinneren dat God hen had geholpen en dat ze altijd op Hem konden vertrouwen, ook in hele moeilijke tijden.