Luisteren
Lezen
Mozes had op de berg weer alle wetten van God meegekregen en de twee nieuwe stenen tafelen met daarop de 10 geboden. God sloot een nieuw verbond met Zijn volk. Mozes bleef 40 dagen en 40 nachten op de berg en toen hij naar beneden kwam had hij een speciale opdracht van God meegekregen. Ze moesten een huis voor God maken.
God had natuurlijk al een huis, want Hij woont toch in de Hemel? Maar God is ook op de aarde, Hij is overal. En Hij wilde een plek op aarde waardoor Hij altijd bij Zijn volk kon zijn. Daarom moesten ze een speciale tent bouwen. Een echt huis van stenen kon natuurlijk niet, die kun je niet meenemen als je op reis bent in de woestijn. Daarom moest het wel een tent worden, die kun je makkelijker meenemen. Deze speciale tent voor God heette de Tabernakel.
God had Mozes op de berg precies verteld hoe de Tabernakel eruit moest zien. Hij zei dat ze acaciahout moesten gebruiken en het hout moesten ze bedekken met goud. Er moesten ook gordijnen worden gemaakt. Blauwe, paarse en rode gordijnen. Het moest een prachtige plek worden! God vroeg de Israëlieten om samen te werken en hun mooiste spullen te geven voor de bouw van de Tabernakel. Iedereen gaf wat hij kon missen: goud, zilver, mooie stoffen en nog veel meer. Ze waren blij om te helpen en werkten samen om iets prachtigs te maken voor God.
In de tent moesten twee kamers worden gemaakt. De achterste kamer was het allerheiligst. Daarin moest een speciale kist komen, de Ark van het Verbond. Deze kist was heel belangrijk omdat de stenen tafelen met de Tien Geboden erin bewaard moesten worden. Bovenop de kist kwam een deksel met twee engelen van goud erop, die hun vleugels naar elkaar uitstrekten. God noemde dit het verzoendeksel.
In de voorste kamer, die het heilige heette, kwam een altaar van goud. Dat was het reukofferaltaar. Op dat altaar moest elke dag een geurig offer worden gebracht van heerlijk ruikende kruiden.
Binnen in de Tabernakel kwam een heel bijzonder gordijn, het voorhangsel. Dit gordijn was gemaakt van blauw, paars en rood linnen en was prachtig versierd met engelen. Het voorhangsel hing tussen de heilige plaats en de allerheiligste plaats, waar de Ark van het Verbond stond.
In dit gedeelte van de tent mocht niemand komen. Alleen Mozes om de Here God te ontmoeten. Later mocht ook de hogepriester in dit gedeelte komen, één keer per jaar om offers te brengen voor het volk.

God gaf ook opdracht om een tafel te maken voor het ‘toonbrood’. Dit brood lag altijd op de tafel als een teken van Gods zorg voor Zijn volk. Daarnaast moest er een gouden kandelaar komen met zeven lampen. Deze lampen moesten altijd branden om te laten zien dat God altijd bij hen was.
Buiten de Tabernakel moest een groot altaar komen. Hier brachten de Israëlieten hun offers aan God. Ze offerden dieren om te laten zien dat ze God wilden dienen en Hem dankbaar waren. Er waren verschillende soorten offers. Offers dus om de Here God te bedanken, maar ook als iemand iets verkeerds had gedaan, om het weer goed te maken tussen hem en God.
De Tabernakel was niet zomaar een tent. Het was een teken dat God altijd bij Zijn volk was. Dat God Zijn volk beschermde en dat Hij hen zou leiden. Door de Tabernakel konden de Israëlieten altijd dichtbij God zijn, waar ze ook naartoe gingen.
In de Bijbel staat het mooi beschreven, in Exodus 29: 45-46. Dat wil ik toch even voorlezen. Daar staat:
Ik zal dan te midden van de Israëlieten wonen, en Ik zal hun tot een God zijn. En zij zullen weten dat Ik de HEERE, hun God, ben, Die hen uit het land Egypte geleid heeft, opdat Ik in hun midden zal wonen; Ik ben de HEERE, hun God. Tot zover dit verhaal over de tabernakel. Kijk nog maar eens goed naar de tekening en naar de plaat van de tabernakel.
